Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • norm·loos·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord normloosheid normloosheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de normloosheidv

  1. het normloos zijn
    •  
  2. De normloosheid van de huidige jeugd heeft vooral met het jeugdige te maken en minder met het huidige.
Synoniemen
  1. wetteloosheid

Gangbaarheid