noodzakelijkerwijze


  • nood·za·ke·lij·ker·wij·ze

noodzakelijkerwijze

  1. te wijten aan de noodzaak, noodgedwongen
     We ontvingen niet alleen steeds nieuwe, bevrijdende impulsen van elkaar, maar beschikten bovendien alle drie over onvermoede lachreserves, die noodzakelijkerwijze moesten worden aangesproken.[1]
  2. door de wetten van de logica afgedwongen, onvermijdelijk
     Was het maar waar, de arme man!' Juffrouw Bumble, die ogenblikkelijk inzag dat het kritieke moment was aangebroken en dat de slag die zij elkaar in de strijd om de heerschappij probeerden toe te brengen noodzakelijkerwijze beslissend en definitief moest zijn, liet zich bij deze toespeling op haar man zaliger in een stoel neervallen en barstte, nadat ze had uitgeroepen dat mijnheer Bumble een gevoelloze bruut was, in tranen uit.[2]


  1. Péter Nádas
    “Het boek der herinneringen” (1986), Athenaeum - Polak & Van Gennep  , ISBN 9055154407
  2. “Oliver Twist” (1838), ISBN 9788726116397