noodgedwongen
- nood·ge·dwon·gen
- samenstelling van nood en gedwongen
noodgedwongen
- door nood, tegen je wil, iets moeten doen of laten
- Toen de bus niet reed, liepen wij noodgedwongen weer terug naar school.
- ▸ Voor de achtste keer in een maand tijd is vandaag een zandstorm over Irak getrokken. Opnieuw kwam daardoor een deel van het dagelijks leven stil te liggen. In een groot deel van het land sloten luchthavens, universiteiten en overheidsdiensten noodgedwongen hun deuren. Ook schoolexamens zijn met een dag uitgesteld.[1]
- ▸ Kaya Bouma en Hassan Bahara beschrijven vanaf campings en vakantieparken hoe Nederland ‘noodgedwongen’ vakantie in eigen land viert. In deze aflevering: op Natuurlijk Glamping in Flevoland is het verdriet van plannen die in rook opgingen makkelijk op te scheppen.[2]
- Het woord noodgedwongen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "noodgedwongen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Weblink bron “Irak kleurt oranje: zandstorm nummer 8 in het land binnen korte tijd” (VANDAAG), NOS
- ↑ Weblink bron “De camping in plaats van de Olympische Spelen: ‘Dit is natuurlijk het andere uiterste’” (24 juli 2020), de Volkskrant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be