noodhulptent
  • nood·hulp
enkelvoud meervoud
naamwoord noodhulp noodhulpen
verkleinwoord noodhulpje noodhulpjes

de noodhulpv / m

  1. tijdelijke hulp voor mensen in nood
    • Na de aardbeving duurde het een week voordat noodhulp in voldoende mate aanwezig was. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]