nipt
- nipt
- In de betekenis van ‘op het kantje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1945 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | nipt | nipter | niptst |
verbogen | nipte | niptere | niptste |
partitief | nipts | nipters | - |
nipt
- maar net voldoende, maar net op tijd
- Zij behaalden deze keer een nipte zege, maar de zorgen voor het verdere verloop bleven.
- ▸ Sunak en Javid behoren beiden tot de Conservatieve Partij van Johnson. Binnen zijn eigen partij werd al langer gevraagd om het vertrek van de premier. Zo overleefde Johnson begin juni nipt een vertrouwensstemming, waarbij minder dan zes op de tien partijgenoten steun voor hem uitspraken.[2]
vervoeging van |
---|
nippen |
nipt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nippen
- Jij nipt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nippen
- Hij nipt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van nippen
- Nipt!
- Het woord nipt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nipt" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "nipt" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron “Britse premier Johnson stapt op, maar blijft zitten tot opvolger bekend is” (onderdag 07 juli 2022), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be