nipte
- nip·te
nipte
- verbogen vorm van de stellende trap van nipt
vervoeging van |
---|
nippen |
nipte
- enkelvoud verleden tijd van nippen
- Ik nipte.
- Jij nipte.
- Hij, zij, het nipte.
- Ik nipte.
- ▸ Toen de wijn even later gebracht was en Christa er voorzichtig aan nipte, vond ze dat hij echt voorjaarsachtig en tegelijkertijd hoopvol smaakte, als een duidelijk signaal dat het leven nu weer normaal kon worden.[1]
- Het woord nipte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691