• neu·tri·no
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘ongeladen materiedeeltje’ voor het eerst aangetroffen in 1961 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord neutrino neutrino's
verkleinwoord neutrinootje neutrinootjes

het neutrinoo

  1. (natuurkunde) een fermion (met een spin van 1/2): een uiterst licht ongeladen elementair deeltje
51 % van de Nederlanders;
44 % van de Vlamingen.[3]