negenenvijftigjarig

  • ne·gen·en·vijf·tig·ja·rig
stellend
onverbogen negenenvijftigjarig
verbogen negenenvijftigjarige
partitief negenenvijftigjarigs

negenenvijftigjarig

  1. 59 jaren durend
    • Gedurende dit negenenvijftigjarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 59 jaar
    • Bij de brand viel helaas een negenenvijftigjarig slachtoffer.