negenendertigjarig

  • ne·gen·en·der·tig·ja·rig
stellend
onverbogen negenendertigjarig
verbogen negenendertigjarige
partitief negenendertigjarigs

negenendertigjarig

  1. 39 jaren durend
    • Gedurende dit negenendertigjarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 39 jaar
    • Bij de brand viel helaas een negenendertigjarig slachtoffer.