• neer·maai·en

neermaaien

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
neermaaien
maaide neer
neergemaaid
zwak -d volledig
  1. gras korter maken door het te maaien
  2. (figuurlijk) met wapens mensen doden
    • Het Openbaar Ministerie in Almelo had de 43-jarige W. uit Enschede die volgens onderzoek chronisch psychotisch is, liefst niet via het strafrecht willen aanpakken. Maar toen hij zijn behandelaars in het psychiatrisch ziekenhuis Helmerzijde zei dat hij mensen met een machinegeweer zou neermaaien en dat hij met een auto het huis van zijn ex-vrouw zou binnenrijden, kon het niet meer anders. [1] 
    • Wie zijn bubbels graag verspilt zonder zichzelf en anderen nat te spuiten, kan een magnumfles in de houder klikken en vrienden en vijanden 'neermaaien' met schuimwijn. [2] 
91 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[3]