• neer·knie·len

neerknielen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
neerknielen
knielde neer
neergeknield
zwak -d volledig
  1. naar beneden zakken door de knieën te buigen en op de knieën te gaan staan of zitten vaak neerknielenals teken van eerbied
    • Er zijn ook drie wijzen die belangstelling tonen. Representatief gekleed naderen de drie, bekend als de drie-eenheid Han-Jan-Jaap devoot de kribbe. Net voordat ze eerbiedig neerknielen wordt Jaap onopvallend een geschenk in handen gemoffeld. [2] 
    • Je ziet ook geallieerden op het Franse platteland neerknielen terwijl een priester onder een boom de mis opdraagt. [3] 
    • ,,Zeven, acht, tien in één keer. Dertig of veertig mensen. We namen ze mee in de woestijn en doodden ze", zegt Hussein. Uiteindelijk werd hij naar eigen zeggen heel efficiënt en aarzelde hij nooit. ,,Ik liet ze neerknielen, bond ze een blinddoek voor en schoot een kogel in hun hoofd. Ook dat was normaal". [4] 
    • ,,En op die filmpjes zie je dan weer dat je twee soorten mensen hebt: zij die neerknielen bij slachtoffers om te helpen en zij die dat weer met hun telefoon vastleggen en het op internet plaatsen. [5] 
91 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[6]