Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·zi-ja·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord nazi-jager nazi-jagers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de nazi-jagerm

  1. iemand die nazi's die oorlogsmisdaden hebben begaan opspoort
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen