naze
naze m
- (spreektaal) gok, snufferd [1]
- (spreektaal) achterlijke, idioot
- «Y a que des gros nazes au boulot!»
- Op het werk zitten alleen maar idioten!
- «C’est quoi cette musique de nazes?»
- Wat is dit voor achterlijke muziek? [1]
- «Y a que des gros nazes au boulot!»
naze
- (spreektaal) kapot, naar de bliksem
- «Mon disque dur, il est naze.»
- Mijn harde schijf is naar de bliksem. [1]
- «Mon disque dur, il est naze.»
- (spreektaal) stom, achterlijk, idioot [1]
- (spreektaal) doodmoe
- «Je sors pas ce soir, j’suis trop naze.»
- Ik ga vanavond niet uit, ik ben veel te moe. [1]
- «Je sors pas ce soir, j’suis trop naze.»