nalezen
- na·le·zen
- samenstelling van na bw en lezen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
nalezen |
las na |
nagelezen |
klasse 5 | volledig |
nalezen
- overgankelijk iets ~ iets nogmaals lezen, gewoonlijk om te zien of men niet iets over het hoofd gezien heeft
- Voor de zekerheid heb ik het toch nog even nagelezen.
- overgankelijk iets ~ op iets doorlezen op zoek naar iets bijzonders
- Hij las het hele stuk na op spel- en stijlfouten maar hij kon niets ontdekken.
- ▸ Stap voor stap kon ik nalezen hoe zij haar Amerikaanse visum had geregeld, welke telefoonprovider het meest geschikt was en welke uitrusting ze had aangeschaft.[1]
- Het woord nalezen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nalezen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /nalɛzɛn/
- na·le·zen
nalezen
- mannelijk enkelvoud passief deelwoord van het perfectieve werkwoord nalézt