• na·hik·ken

nahikken

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
nahikken
hikte na
nagehikt
zwak -t volledig
  1. maken van snikkende bewegingen na het huilen of lachen
    • Je wil hem kapot over de finish zien komen, zijn helm op de straat in stukken zien smijten, een willekeurige passante een oorvijg zien verkopen, een Vlaamse journalist een kopstoot zien geven, zijn banden zien lekprikken, zijn mintgroene shirt zien uittrekken, hem eroverheen zien plassen, in huilen zien uitbarsten, zijn stigmata zien tonen aan het volk en daarna nahikkend ter aarde zien storten. [1] 
    • "Ik zal eens aan Erik vragen of hij voedingssupplementen gebruikt", neemt hij zelf het initiatief. "Ja, dagelijks een droge worst", brult Hulzebosch. Waarna hun gulle lach de kamer vult. Heideman, nahikkend van plezier: "Je weet genoeg? Ja, dat dacht ik al." [2] 
    • Hoewel niet alle grappen van Four Lions landen, gebeurt dat met een zodanige frequentie dat je nahikkend de zaal verlaat. Moeilijk om terroristen dan nog serieus te nemen. Dat lijkt me een verdienste. [3] 
  1. HP de Tijd 2 juli 2013 F. Heinen Histoire de l’étape 3: er gebeurt meer met Robert Gesink dan je denkt
  2. NRC H. Stouwdam & M. Hoogstad 23 mei 2001 NIET ALTIJD PATAT
  3. NRC C. van Zwol 8 september 2010 Nog veel moslimmer dan de echte moslims