Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·gel·vor·mig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen nagelvormig nagelvormiger nagelvormigst
verbogen nagelvormige nagelvormigere nagelvormigste
partitief nagelvormigs nagelvormigers -

Bijvoeglijk naamwoord

nagelvormig

  1. vorm van een nagel hebbend
    • Ín het museum zag ik een stempel met een nagelvormig lichaam met plat uiteinde, taps toelopend tot hartvormig vlak, met letters in hart. 

Gangbaarheid