nade

  1. (nade + instrumentalis) boven; op een plaats die hoger gelegen is dan het aangeduide
  2. (nade + accusatief) boven; naar een plaats die hoger gelegen is dan het aangeduide


vervoeging van
nadar

nade

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van nadar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van nadar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van nadar


  • na·de

nade + accusatief

  1. boven; naar een plaats die hoger gelegen is dan het aangeduide
  2. boven; een verband uitdrukkend met een werkwoord, dominantie of verbondenheid
  3. boven; meer dan
  1. o
  2. přes, více než
  1. pod / pode
  2. pod / pode
  3. pod / pode, méně než

nade + instrumentalis

  1. boven; op een plaats die hoger gelegen is dan het aangeduide
    «Nade dveřmi visely hodiny.»
    Boven de deur hing de klok.
  2. boven; een verband uitdrukkend met een werkwoord, dominantie of verbondenheid
  1. o
  1. pod / pode
  2. pod / pode