nade
- IPA: /nadɛ/
nade
- (nade + instrumentalis) boven; op een plaats die hoger gelegen is dan het aangeduide
- (nade + accusatief) boven; naar een plaats die hoger gelegen is dan het aangeduide
vervoeging van |
---|
nadar |
nade
- aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van nadar
- aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van nadar
- gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van nadar
- na·de
nade + accusatief
- boven; naar een plaats die hoger gelegen is dan het aangeduide
- boven; een verband uitdrukkend met een werkwoord, dominantie of verbondenheid
- boven; meer dan
nade + instrumentalis
- boven; op een plaats die hoger gelegen is dan het aangeduide
- «Nade dveřmi visely hodiny.»
- Boven de deur hing de klok.
- «Nade dveřmi visely hodiny.»
- boven; een verband uitdrukkend met een werkwoord, dominantie of verbondenheid
- –
- o