naafdop
- naaf·dop
- samenstelling van naaf zn en dop zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | naafdop | naafdoppen |
verkleinwoord | naafdopje | naafdopjes |
de naafdop m
- kapje dat het midden van een wiel afdekt, vaak voorzien van een versiering
- Het doet me altijd onsympathiek aan, dit soort opzettelijk gecreëerde verschillen. Niet wanneer het gaat om dingetjes zoals opengewerkte wielen met naafdop (…) of met wieldop (…) en om chroomrandjes om de grille en ruiten; dat zijn per slot van rekening overbodigheden die slechts de ijdelheid strelen. [1]
- Het woord 'naafdop' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ "Renault 14 vult gat tussen 12 en 16 voortreffelijk op" in: Leeuwarder Courant jrg. 224 nr. 124 (28 mei 1976); p. 15 kol. 1; geraadpleegd 2019-11-21