mutileren
- mu·ti·le·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verminken’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
- afgeleid van het Franse mutiler (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
mutileren |
mutileerde |
gemutileerd |
zwak -d | volledig |
mutileren
- overgankelijk iemands lichaam blijvend en misvormend letsel toebrengen
1. iemands lichaam blijvend en misvormend letsel toebrengen
- Het woord mutileren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mutileren" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "mutileren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ mutileren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be