muskadel
- mus·ka·del
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zoete wijnsoort’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1253 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | muskadel | muskadellen |
verkleinwoord | - | - |
- (plantkunde) muskaatdruif
- (drinken) (zoete) wijn gemaakt van deze druif
- Het woord muskadel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "muskadel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ muskadel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).