• murw·heid
  • afleiding van murw met het achtervoegsel -heid
enkelvoud meervoud
naamwoord murwheid
verkleinwoord

de murwheidv

  1. gebrek aan weerstandsvermogen
    • Twee dagen na het poepjesincident keek ik nog eens naast me. De vrouw verborg haar murwheid achter een zonnebril, de man sleurde weer een kind naar de hoek. Na de lunch verdween hij grommend richting zwembad. [1] 
    • Op allerlei manieren uit zich vandaag een groeiende anti-Afrika lobby: murwheid tegenover de beelden uit Ruanda, weerzin tegen verdere ontwikkelingshulp, discriminerende controles van zwarte reizigers op Schiphol. [2] 
    • Zou onze collectieve murwheid als gevolg van de eindeloze vergadercircuits alleen te doorbreken zijn door het schokeffect van een compromisloze stellingname in woorden? Of is omgekeerd het ruwe Nederlandse karakter slechts in toom te houden door een ingewikkeld raderwerk van overlegschijven en getrapte besluitvorming? [3] 
68 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[4]
  1. Het Parool DOOR: ROOS SCHLIKKER 18 AUGUSTUS 2018 Daar dreef een enorme bolus die onmogelijk van een kind kon zijn
  2. NRC Louise Fresco 2 juni 1994 DUISTER AFRIKA
  3. NRC Louise Fesco 18 mei 1995 AZIATISCHE VERGADERTIJGERS
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be