muffig
- muf·fig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | muffig | muffiger | muffigst |
verbogen | muffige | muffigere | muffigste |
partitief | muffigs | muffigers | - |
muffig [1]
- van geur en smaak onfris en een beetje bedorven
- De muffige kleren roken naar schimmel
- ▸ Het resort was een muffig dorpshuis met wat geweien aan de muur.[2]
- van personen dat ze een onfris en suf karakter hebben
- De muffige vrouwen zaten maar voor zich uit te kijken.
- Het woord muffig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "muffig" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be