Nederlands

 
1. Een rode motorzijspan van het merk Jawa  .
Uitspraak
Woordafbreking
  • mo·tor·zij·span
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord motorzijspan motorzijspannen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

motorzijspan m / o

  1. (verkeer) motorfiets waaraan opzij een karretje is vastgemaakt dat één zitplaats en meestal maar één wiel heeft
     De komst van de tram zou Gerard haast gerustgesteld hebben, als hij niet tegelijkertijd, aan de overkant bijna op gelijke hoogte met de tram, een motorzijspan had zien rijden met drie agenten erop, waarvan een, een heel dikke met witte handschoenen aan, Gerard wenkte.[1]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Hermans, Willem Frederik
    “Moedwil en misverstand” (1948), Meulenhoff, Amsterdam, p. 119