Gehurkt en met een grijze emmer naast zich zit Hans Lemans (52) van groenbedrijf Omnigroen op de grond. Geduldig trekt hij het ene na het andere sprietje uit de moslaag. Zaadjes van de bomen die zijn gaan ontkiemen. Die moeten weggehaald worden, want het vele mos in de tuin moet wel mos blijven, en niet verdrongen worden door andere begroeiing. [1]
Al twintig jaar struint Klaas de steden af om de veranderende mossengemeenschap in kaart te brengen. „Ieder mos is een woord in de taal die de natuur spreekt, zeg ik altijd. Aan de soorten kun je van alles aflezen. Gekroesde haarmutsen, bijvoorbeeld: die duiden op de opwarming van de aarde. Een paar decennia geleden was het in Nederland nog te koud voor ze. En de hoeveelheid geel dooiermos en vingermos zegt iets over de luchtvervuiling: hoe meer stikstof in de lucht, des te meer gele en grijze plakkaten.” Al kan het volgens Van Dort ook op duivenoverlast duiden: „Die schijten alles onder met ammoniak en dat zit ook vol stikstof. En zie je op de boom hier dat het onderste deel met andere mossen begroeid is dan de rest van de stam? Dat komt door de honden die er tegenaan hebben gepiest. Kleine honden, want die onderste moslaag is nog geen dertig centimeter hoog.” [2]
(beschrijvende plantkunde) de onderste te onderscheiden vegetatielaag van planten tot hoogstens 10 cm hoog