moraliseren
- Geluid: moraliseren (hulp, bestand)
- mo·ra·li·se·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zedenpreken’ voor het eerst aangetroffen in 1481 [1]
- afgeleid van het Franse moraliser (met het achtervoegsel -alis) met het achtervoegsel -iseren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
moraliseren |
moraliseerde |
gemoraliseerd |
zwak -d | volledig |
moraliseren
- inergatief zedenkundige beschouwingen houden
- Het woord moraliseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "moraliseren" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "moraliseren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be