• mo·no·die
  • uit het Latijn [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord monodie monodieën
verkleinwoord

de monodiev

  1. (muziek) éénstemmig gezang
     Verder speelt Zwoferink van Messiaen ”Diptyque” (over het aardse leven en de zalige eeuwigheid) uit 1930; ”Offrande au Saint Sacremenent” (in 1997 ontdekt) uit de periode 1928-1930; ”Monodie” (eenstemmig, gebaseerd op het gregoriaans en het gezang van vogels) uit 1963; en ”Apparition de l’Église éternelle” (over de eeuwige kerk die verschijnt en verdwijnt) uit 1932.[2]
  2. (muziek) melodie met akkoordbegeleiding
14 % van de Nederlanders;
18 % van de Vlamingen.[3]
  1. monodie op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “Messiaen vanuit Luxemburg” (05-05-2011), Reformatorisch Dagblad
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be