moloch
![]() |
- mo·loch
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘afgod waaraan alles opgeofferd moet worden’ voor het eerst aangetroffen in 1646 [1]
- Herkomst: Hebreeuws (vernederlandste vorm), letterlijk: ontlening aan 'Moloch' [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | moloch | molochs |
verkleinwoord |
de moloch m
- (Jiddisch-Hebreeuws) grootheid waaraan alles ten offer moet worden gebracht
- Het woord moloch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "moloch" herkend door:
61 % | van de Nederlanders; |
45 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "moloch" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be