• moe·zel·wijn
enkelvoud meervoud
naamwoord moezelwijn moezelwijnen
verkleinwoord moezelwijntje moezelwijntjes

de moezelwijnm

  1. (drinken) een witte wijn die afkomstig is van wijngaarden in de buurt van de Moezel, de Saar en de Ruwer
     Ze dronken voorzichtig van een halve fles laat geoogste moezelwijn, voor namelijk om iets voor zich te hebben staan op de mooi gesneden tafel in de erker.[2]
     Ollongren mag als eerste met het beeldscherm spelen. Ze drukt op een knop en ziet even later waar die veertienhonderd flessen Moezelwijn vandaan kwamen, inclusief bottelier die dronken tegen de tonnen ligt. "Wat gaaf! Ongelofelijk."[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  3.   Weblink bron
    Hans van der Beek
    “Kajsa Ollongren is de Máxima van Amsterdam” (11 april 2016), Het Parool