mitella
- mi·tel·la
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘draagdoek’ voor het eerst aangetroffen in 1832 [1]
- Uit het Latijn, oorspronkelijk de verkleiningsvorm van mitra, (hoofd)band.[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mitella | mitella's |
verkleinwoord | mitellaatje | mitellaatjes |
- een draagverband om de arm te steunen
- De dokter zei dat hij de komende tijd een mitella moet dragen.
- (plantkunde) zaadplant uit de steenbreekfamilie
- Het woord mitella staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mitella" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
47 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "mitella" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be