• mis·dra·ging
enkelvoud meervoud
naamwoord misdraging misdragingen
verkleinwoord

de misdragingv [1]

  1. gedrag dat niet door de beugel kan; strafbare handeling; slechte gedragingen
     'En die andere kleine misdraging?' vroeg hij.[2]
     Haar misdragingen hadden dus ongetwijfeld op hoog niveau plaatsgehad - ik vermoedde dat de koning in eigen persoon erbij betrokken was geweest, zoals in zoveel schandaaltjes.[3]
     Burgemeester Halsema maant het Amsterdamse studentencorps om opening van zaken te geven over een onderzoeksrapport naar de misdragingen binnen het corps. Gebeurt dit niet, dan zegt de burgemeester niet terug te deinzen om de sociëteit van de vereniging te sluiten, schrijft ze in een brief aan het corps.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Victoria Holt
    “Minnares van de duivel” (1982), Saga, ISBN 9788726484731
  3. Victoria Holt
    “De geheimzinnige echtgenoot” (1976), Saga, ISBN 9788726955644
  4.   Weblink bron “Halsema wil openheid studentencorps Amsterdam over misdraging, dreigt met sluiting” (donderdag 15 juni 2023, 21:25), NOS