miezerig
- mie·ze·rig
- In de betekenis van ‘nietig’ voor het eerst aangetroffen in 1784 [1]
- Naamwoord van handeling van miezeren met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | miezerig | miezeriger | miezerigst |
verbogen | miezerige | miezerigere | miezerigste |
partitief | miezerigs | miezerigers | - |
miezerig
- regenachtig
- Het werd een miezerige dag.
- beschamend klein van omvang, weinig indruk makend, schriel
- Hij verdient een miezerig loontje.
- Het woord miezerig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "miezerig" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "miezerig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ miezerig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be