• mid·dag·hit·te
enkelvoud meervoud
naamwoord middaghitte
verkleinwoord

de middaghittev

  1. de hoge temperatuur van de (zomer)middag veroorzaakt door de hoge stand van de zon
     Door de kou gaf alles een dikkere damp af— van de middaghitte was niets meer over, de dames hadden omslagdoeken om, sommigen een pelerine van bont en het tochtte ook, uit de bogen en de spleten tussen de muurvakken.[2]
     De autoriteiten waarschuwden de middaghitte te mijden.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Gewassen vlees”   (2014), Em. Querido's Uitgeverij  , ISBN 9789021436173
  3.   Weblink bron “Los Angeles ‘smelt’ op warmste dag sinds 1877” (28 september 2010), Reformatorisch Dagblad