Nederlands

 
oude vrouw doet een middagdutje
Uitspraak
Woordafbreking
  • mid·dag·dut
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord middagdut middagdutten
verkleinwoord middagdutje middagdutjes

Zelfstandig naamwoord

de middagdutm

  1. een langere of kortere slaapperiode in de middag
    • Ik moet altijd een middagdutje doen rond een uur of drie. 
    • Dutjes zijn niet voor iedereen heilzaam. De één staat na een middagdut verkwikt weer op, de ander ontwaakt volkomen brak. Waarom, dat weten slaaponderzoekers niet. Zij kunnen wel twee algemene wenken geven aan iedereen die een dutje overweegt. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen