meubelmakerij
- meu·bel·ma·ke·rij
- afleiding van meubelmaker met het achtervoegsel -erij
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | meubelmakerij | meubelmakerijen |
verkleinwoord |
de meubelmakerij v
- (economie) (meubel) bedrijf waar een meubelmaker meubels maakt; bedrijf waar men meubels produceert
- ▸ U denkt warempel dat ik in de eerste instantie werkelijk een conciërge ben, maar welbeschouwd ben ik van mijn eigen aspect meubelmaker, kom ik uit de meubelmakerij.[1]
- ▸ De brand brak uit in een pand op een industrieterrein waarin verschillende bedrijven zijn gevestigd, waaronder een meubelmakerij. Er waren geen mensen aanwezig en er is niemand gewond geraakt.[2]
- Het woord meubelmakerij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028261396
- ↑ Weblink bron “Brand Zwaag snel onder controle” (04-07-2014), NOS