• me·tal·li·se·ren

metalliseren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
metalliseren
metalliseerde
gemetalliseerd
zwak -d volledig
  1. (techniek) iets bedekken met een laagje metaal
     Verolmes idee: je kunt licht en warmte reguleren als je een reflecterende laag op gordijnen aanbrengt, oftewel het doek metalliseert. Dat principe bestond al voor verpakkingen voor sigaretten en voedsel. Papier werd voorzien van een laag folie, waardoor producten minder snel bedierven. In 1957 kocht Verolme een fabriek in het Duitse Eltville, die een dun laagje metaal op papier metalliseerde. Tegelijk verwierf hij al bestaande patenten voor het metalliseren van textiel.[2]
  2. (techniek) het thermisch aanbrengen (spuiten) van vloeibaar gemaakte zink, legeringen van zink met aluminium of aluminium op een vooraf blank gestraald metaaloppervlak
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Julia Henkel
    “Hoe een Rotterdamse scheepsbouwer een zonweringsfabriek naar Eibergen bracht” (01-02-2020), Tubantia