Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • me·ris·teem
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Grieks [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord meristeem meristemen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het meristeemo

  1. (biologie) groep van stamcellen, waarmee planten kunnen aangroeien
Vertalingen

Gangbaarheid

19 % van de Nederlanders;
17 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen