• men·sen·hoofd
enkelvoud meervoud
naamwoord mensenhoofd mensenhoofden
verkleinwoord mensenhoofdje mensenhoofdjes

het mensenhoofdo [1]

  1. de kop van een mens
     000 geharnaste ridders in het veld brengen, plus 6000 zwaar bewapende infanteristen en 5000 in de strijd beproefde voetknechten met een betere bewapening dan de meeste Litouwers, 89 en verder beschikten zij over ongeveer honderd uitstekende kanonnen die met enorme kracht kogels groter dan een mensenhoofd konden afschieten.[2]
     wanneer de citoyens de moeite willen nemen zich uit het raampje te buigen, kunnen zij zijn slap en machteloos bungelend lijf boven de zee van mensenhoofden zien.[3]
     Leuk voor op de schouw, in de kast, in de vensterbank of zelfs op het toilet. Het maakt de Museumwinkel in Nijmegen niet uit, als het gekrompen mensenhoofd dat zij te koop aanbieden maar goed terechtkomt.[4]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Polen : roman over de strijd van het Poolse volk door de eeuwen heen” (1984), Van Holkema & Warendorf  , ISBN 9026978073
  3. Johanna van Ammers-Küller
    “Tavelinck-trilogie” (1970), Strengholt, ISBN 9060101723
  4.   Weblink bron “Te koop: hoofd, 150 jaar oud, gekrompen, 49.000 euro” (Donderdag 19 januari 2017, 10:41), NOS