meezeilen
- mee·zei·len
- samenstelling van mee en zeilen
meezeilen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
meezeilen |
zeilde mee |
meegezeild |
zwak -d | volledig |
- samen met anderen zeilen als gast, bemanningslid of passagier
- Meezeilen is met een groepje onbekende mensen op een bootje stappen van een meter of vijftien. En dan een week of langer van eiland naar eiland varen. Dat is verslavend leuk als je van zon en avontuur houdt. [1]
- samen met andere zeilboten in dezelfde richting zeilen
- Er wordt getracht om mensen die aan het werkervaringsproject Stad Amsterdam hebben gewerkt, door te plaatsen naar de bouw van het zusterschip. Bij de bouw is enige haast geboden. Het moet in het voorjaar van 2000 meezeilen in een race van Lissabon naar Rio de Janeiro ter opluistering van de herdenking dat de Portugezen 500 jaar geleden Brazilië ontdekten. De bouw van het schip moet over ongeveer een maand beginnen. Damen bouwde eerder al de Eendracht.[2]
- Het woord meezeilen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "meezeilen" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Zwagerman, MarianneLeven als Jarmund ISBN 978-90-214-5595-2 pagina 17
- ↑ NRC 29 augustus 1998
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be