• mee·lo·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
meelopen
liep mee
meegelopen
klasse 7 volledig

meelopen

  1. ergatief iemand vergezellen tijdens het lopen
    • Hij is met mij meegelopen naar het station. 
     Het was alsof er meerdere mensen in mijn hoofd meeliepen, iedere stem met een eigen motivatie: soms vanuit mijn ego, soms vanuit mijn verstand en soms vanuit pure angst.[1]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be