• mee·bou·wen

meebouwen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
meebouwen
bouwde mee
meegebouwd
zwak -d volledig
  1. samen met anderen iets maken
    • VolkerWessels gaat meebouwen aan een nieuwe wetenschapscampus en het hoofdkantoor van de Engelse volksgezondheidsdienst in Harlow in het graafschap Essex. De totale projectsom is 452 miljoen euro. Er werken drie bouwbedrijven mee aan het project. VolkerWessels wilde desgevraagd niet aangeven hoe groot de opdrachtsom voor de onderneming is.[1] 
    • Een geslaagde landing op een komeet. Belangrijke wetenschappelijke satellieten in actie, kijkend naar de aarde en het heelal. Een eigen Europees navigatiesysteem in de maak. Meebouwen aan de opvolger van de spaceshuttle. Jaar na jaar elke raket goed van de grond krijgen. De Europese ruimtevaart reeg in de afgelopen jaren de hoogtepunten aaneen.[2] 
  • méébouwen (beklemtoonde vorm)
98 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[3]
  1. de Telegraaf 10 jan. 2018
  2. de Telegraaf 21 okt. 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be