Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • me·di·a·tiek
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen mediatiek mediatieker mediatiekst
verbogen mediatieke mediatiekere mediatiekste
partitief mediatieks mediatiekers -

Bijvoeglijk naamwoord

mediatiek

  1. betrekking hebbend op de publiciteit
    • Je verwacht het van een wanhopige bijstandsmoeder in Boekel, maar niet van de manager van Anderlecht. Die inmiddels met zijn zeventig jaar al te stram is om nog een flitsend kruis te slaan. Toch ging Verschueren in Krakau de krochten van de spiritualiteit en van het Hogere in. Bijgeloof? Dementie? Mediatiek gehannes? Geluk dat geen uitweg vindt in het dagelijkse leven? Het doet er eigenlijk niet toe. [1] 
    • Charme, vleierij, mediatieke souplesse, snot en slijm zijn de sleutelbegrippen van de hedendaagse beschaving in sport, cultuur en poltiek. Dit alles het liefst in een soortement mystieke ordening. Zen op noppen, mag ook meedoen. Alles wat onaanraakbaar is, wordt waarheid. [2] 

Gangbaarheid

66 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. NRC Hugo Camps 30 augustus 2003 Oma
  2. NRC Hugo Camps 17 juli 2004 Johan
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be