mediatiek
- me·di·a·tiek
- afleiding van media
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | mediatiek | mediatieker | mediatiekst |
verbogen | mediatieke | mediatiekere | mediatiekste |
partitief | mediatieks | mediatiekers | - |
mediatiek
- betrekking hebbend op de publiciteit
- Je verwacht het van een wanhopige bijstandsmoeder in Boekel, maar niet van de manager van Anderlecht. Die inmiddels met zijn zeventig jaar al te stram is om nog een flitsend kruis te slaan. Toch ging Verschueren in Krakau de krochten van de spiritualiteit en van het Hogere in. Bijgeloof? Dementie? Mediatiek gehannes? Geluk dat geen uitweg vindt in het dagelijkse leven? Het doet er eigenlijk niet toe. [1]
- Charme, vleierij, mediatieke souplesse, snot en slijm zijn de sleutelbegrippen van de hedendaagse beschaving in sport, cultuur en poltiek. Dit alles het liefst in een soortement mystieke ordening. Zen op noppen, mag ook meedoen. Alles wat onaanraakbaar is, wordt waarheid. [2]
- Het woord mediatiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mediatiek" herkend door:
66 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[3] |