• me·dia·bud·get
enkelvoud meervoud
naamwoord mediabudget mediabudgets
verkleinwoord

het mediabudgeto

  1. (economie) de hoeveelheid geld die men tot zijn beschikking heeft om reclame te maken via de radio, televisie of de kranten
     Op dat punt benadrukte Susanne nog maar eens dat het mediabudget van FAIRkleding niet voldoende was voor nationale zichtbaarheid - reden waarom alleen een digitaal gestuurde campagne in aanmerking kwam, die dapper en provocerend moest zijn teneinde viraal te gaan.[1]
     Net zoals de campagne op de grond, wordt ook het verspreiden van de boodschap grotendeels bepaald door de mate waarin de kandidaten in staat zijn om geld in te zamelen. Op dat gebied wint Clinton het duidelijk van Trump. In augustus wist zij 134 miljoen dollar op te halen tegen 90 miljoen dollar voor Trump, zegt economist David Rothschild in The New York Times. Waardoor haar mediabudget beduidend groter is.[2]
     "We zijn een creatief bureau, maar hebben ook twee horecazaken en die wilden we een beetje helpen", vertelt Daniëlle Groenewald van Tosti Creative. "We bedachten dat veel horecazaken op A-locaties zitten en dat er nog genoeg goedlopende bedrijven zijn die mediabudget over hebben, zoals bezorgdiensten en supermarkten. Dirk heeft zich als eerste bij het initiatief aangesloten.."[3]
  1. “Onder buren” (2021), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026356186
  2.   Weblink bron “Topweek voor Trump in peilingen, opmaat voor 'cruciaal' tv-debat” (zaterdag 17 september 2016, 14:31), NOS
  3.   Weblink bron “Goedlopende bedrijven kopen reclameruimte op horecaraam: 'Steentje bijdragen'” (dinsdag 30 maart 2021, 19:53), NOS