Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • me·de·rei·zi·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord medereiziger medereizigers
verkleinwoord medereizigertje medereizigertjes

Zelfstandig naamwoord

de medereizigerm

  1. (verkeer) een reiziger die net als jij (daar) aan het reizen is.
    • Een medereiziger sprak me aan en we hadden een leuk gesprek. 

Gangbaarheid