• me·de·rei·zi·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord medereiziger medereizigers
verkleinwoord medereizigertje medereizigertjes

de medereizigerm

  1. (verkeer) een reiziger die net als jij (daar) aan het reizen is.
    • Een medereiziger sprak me aan en we hadden een leuk gesprek.