Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • me·de·cur·sist
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord medecursist medecursisten
verkleinwoord medecursistje medecursistjes

Zelfstandig naamwoord

de medecursistm

  1. (onderwijs) een leerling waarmee je samen een cursus volgt
    • In mijn groep zitten 30 medecursisten, de hele groep bestaat dus uit 31 cursisten. 

Gangbaarheid