mauwen
- mau·wen
- In de betekenis van ‘het natuurlijke geluid van katten maken’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
- [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
mauwen |
mauwde |
gemauwd |
zwak -d | volledig |
mauwen [3]
- inergatief(dierengeluid) het kenmerkende jankende geluid van een kat voortbrengen
- Vanwege de kalk nam ze een beker melk, ze riep de kat binnen die op de vensterbank zat en ging eten. Hij sprong meteen op het aanrecht en keek haar daarvandaan indringend aan. ‘Eerst ik’, zei Louise en at rustig verder. Maar de kat kende zijn macht en begon aanhoudend te miauwen zodat ze toch opstond en een blikje voor hem opende. [4]
- Het woord mauwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mauwen" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
51 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "mauwen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ mauwen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Sprooten, R.Muren van glas. (1993) De Geus, Breda; ISBN 90 5226 108 3; p. 82; geraadpleegd 2019-12-14
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be