1. Het mauwen van een kat.
  • mau·wen
  • In de betekenis van ‘het natuurlijke geluid van katten maken’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
  • [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
mauwen
mauwde
gemauwd
zwak -d volledig

mauwen [3]

  1. inergatief(dierengeluid) het kenmerkende jankende geluid van een kat voortbrengen
    • Vanwege de kalk nam ze een beker melk, ze riep de kat binnen die op de vensterbank zat en ging eten. Hij sprong meteen op het aanrecht en keek haar daarvandaan indringend aan. ‘Eerst ik’, zei Louise en at rustig verder. Maar de kat kende zijn macht en begon aanhoudend te miauwen zodat ze toch opstond en een blikje voor hem opende. [4]
86 % van de Nederlanders;
51 % van de Vlamingen.[5]