Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mar·tel·hok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord martelhok martelhokken
verkleinwoord martelhokje martelhokjes

Zelfstandig naamwoord

het martelhoko

  1. ruimte waarin men een mens of dier kwelt

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[1]


Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be