marokijn
- ma·ro·kijn
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘soort leer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1771 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | marokijn | - |
verkleinwoord | - | - |
het marokijn o
- een fijn soort geitenleder (uit Marokko), dat meestal met sumak is gelooid
- Het woord marokijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "marokijn" herkend door:
22 % | van de Nederlanders; |
20 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "marokijn" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ marokijn op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be