• mar·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
marlen
marlde
gemarld
zwak -d volledig

marlen

  1. overgankelijk (scheepvaart) met een marlsteek vastzetten
    • Je kunt dat wel marlen, maar het zal niet eenvoudig zijn de steek weer los te krijgen. 
8 % van de Nederlanders;
10 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be