marlen
- mar·len
- frequentatief gevormd uit Middelnederlands marren "meren" met het achtervoegsel -el
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
marlen |
marlde |
gemarld |
zwak -d | volledig |
marlen
- overgankelijk (scheepvaart) met een marlsteek vastzetten
- Je kunt dat wel marlen, maar het zal niet eenvoudig zijn de steek weer los te krijgen.
- Het woord marlen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "marlen" herkend door:
8 % | van de Nederlanders; |
10 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be