Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • markt·stad
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord marktstad marktsteden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de marktstadv / m

  1. (historisch) een stad die volgens de wet marktrechten had
    • Recent waren we op bezoek in Dumfries, een marktstadje net over de Schotse grens. Daar trok een tamelijk berooide Burns op jonge leeftijd naar toe. Hij kocht een boerderijtje en trachtte zijn leven in het gareel te krijgen. Dat lukte niet. Hij boerde er slecht en was vaker in de kroeg te vinden dan op zijn stukje land. [2] 
    • Ook met Chinezen was het nog nooit zo druk. Met haar regionale centrumfunctie is Schagen, van oudsher een marktstad met levendig hart, voor veel fietsers een logisch vertrek- en eindpunt. [3] 

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Telegraaf 25 jan. 2017 Burns
  3. De Telegraaf RIK BOOLTINK 15 okt. 2018 Beeldig rondje Noord-Holland zónder bollen
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be