mangoboom
  • man·go·boom
enkelvoud meervoud
naamwoord mangoboom mangobomen
verkleinwoord mangoboompje mangoboompjes

de mangoboomm

  1. (plantkunde) Mangifera indica   tropische fruitboom
     Wizard bezoekt vandaag São Vicente 2, een van de kleinere opvangkampen in de stad. Op de grond liggen steentjes, zodat het kamp niet in een modderpoel verandert na een tropische regenbui. In lange, rechte lijnen staan witte tenten strak in het gelid. In de schaduw van een enorme mangoboom zitten groepjes Venezolanen. Wizard loopt op ze af, begint een babbeltje en schudt handen.[1]
     De slachtoffers waren nichtjes van 14 en 16 jaar oud. Ze verdwenen dinsdagavond. De volgende dag werden ze dood gevonden, hangend aan een mangoboom in het dorp Katra Shahadatganj in de noordelijke deelstaat Uttar Pradesh.[2]
     Stel dat ze bij het tuinhuisje kwam terwijl ik al weg was! Waar moest ze dan naar toe? Wat moest ze dan beginnen? Ze wist niet dat het huis met de mangoboom een veilige schuilplaats was.[3]
  1.   Weblink bron
    Marc Bessems
    “Braziliaanse miljardair helpt Venezolaanse vluchtelingen” (Vrijdag 13 maart 2020, 21:15), NOS
  2.   Weblink bron “Bekentenissen in verkrachtingsmoorden India” (01-06-2014,), Tubantia
  3. Victoria Holt
    “Een waaier van geluk” (1988), Saga, ISBN 9788726484939